Deens lepelblad

Eerder hebben we hier echt lepelblad (Cochlearia officinalis) al besproken, maar diens broertje het Deens lepelblad (Cochlearia danica) is ook aan een opmars in ons land bezig. Het is, normaal gesproken, een zoutminnende kustplant, die van nature voorkomt langs de kunst van West-Europa en het Oostzee-gebied. De plant groeit dus ook uitbundig aan de Waddenkust.
Deens lepelblad wordt van 5 tot 25 centimeter hoog en heeft donkergroene tot sterk rood aangelopen, meerkantige stengels. De onderste, lang gesteelde, vlezige bladeren van het rozet zijn breedeirond en hebben en hartvormige voet. De zittende stengelbladeren zijn drie- tot vijflobbig. Deens lepelblad bloeit van april tot juni met witte bloemen. De kroonbladeren zijn ongeveer 3 millimeter lang. De kelkbladen hebben een kleur die als mauve omschreven wordt. De bloemen zijn ingericht voor spontane zelf bestuiving, doch ook kunnen insecten kruis- en zelfbestuiving bewerken.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cochlearia, is afkomstig uit het Latijn waar coclearis 'lepel' betekende. De geschiedenis van dat woord kan nog verder wordt uitgediept want coclearis zelf is weer terug te voeren op coclea dat 'slakkenhuis' betekend heeft. Ooit in een duister verleden gebruikte men lege slakkenhuizen als lepel. Het tweede deel, danica, betekent 'deens'.

Het Deens lepelblad volgt echter de cultuur op een wat aparte manier. Als in de winterperiode vorst voorspeld wordt dan rijden de strooiwagens in groten getale de snelwegen op om preventief zout te strooien. Dat zout wordt vervolgens door voorbij razend verkeer in de bermen geworpen. Daardoor ontstaat zeer plaatselijk een zout milieu, waar het Deens lepelblad uitstekend in gedijt. Zijn verspreidingskaart in Nederland lijkt daarom precies op een snelwegenkaart van het land.

De plant werd als geneeskrachtig gezien, want hij is rijk aan vitamine C. Het was ooit een probaat middel tegen scheurbuik. De plant, die ook te vinden is in subarctische gebieden, zoals Spitsbergen, was daarom van groot belang voor de walvisvaarders. Geen wonder dat men hem in het Engels Danish scurvygrass ('Deens scheurbuikgras') noemt.