[Stekend loogkruid] |
Het geslacht is inheems aan de kusten van Noord-Afrika, Azië en Europa. De soorten houden van een wat zilte omgeving en sommigen groeien zelfs in zoutmoerassen. De meeste soorten hebben hun wortels in droge en wat zouthoudende grond. Er bestaan een tweetal soorten die zich daarom ook in het Waddengebied thuisvoelen: stekend loogkruid (Salsola kali) en het wat zeldzamere zacht loogkruid (Salsola tragus). Sommige kenners menen dat de verschillen zo gering zijn dat zacht loogkruid een ondersoort van stekend loogkruid moet zijn (Salsola kali kali versus Salsola kali ruthenica).
Stekend loogkruid is de 'strandvorm' en groeit in de zeereep op zand, waaronder vloedmerk of stro begraven ligt. Daaruit haalt hij mede zijn voeding. Buiten de zeereep vind je zacht loogkruid op open zandvlakten en open bermen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Salsola, is afgeleid van het Latijnse woord salsus, wat 'zout' of 'ziltig' betekent. Het tweede deel, kali, heeft een Arabische herkomst: alkali (اَلْقِلْي al-qily), wat 'as (van de zoutwortel)' betekent. Het andere tweede deel, tragus, komt uit het Grieks, waar tragos (τρᾰ́γος) een mannelijke geit betekende. Nog verder in de historie ontdekken we het Dorisch en daar was trṓgō (τρώγω) 'knabbelen'.
Een aparte gewoonte van de longkruiden is dat ze in de herfst losraken van de ondergrond en dan, voortgedreven door de wind, soms honderden meters voortrollen. Ook gebeurt het dat verschillende struikjes aan elkaar 'klitten' en zo een grote bol vormen. Deze eigenaardigheid dient slechts tot de zaadverspreiding en doet denken aan het Amerikaanse tumbleweed.
[Monniksbaard - Barba di Frate] |
Stekend loogkruid kan ook op dezelfde manier toegepast worden, maar is iets bitterder van smaak.