Gevlekt zonneroosje

Het gevlekt zonneroosje Tuberaria guttata is zeldzaam, zo zeldzaam zelfs dat Vlieland tegenwoordig de enige plaats lijkt te zijn waar dit plantje standhoudt. Anders dan zijn naam doet vermoeden, behoort het gevlekt zonneroosje niet tot de grote rozenfamilie, maar tot de knusse zonneroosjesfamilie (Cistaceae). Het is een kleine, rechtopstaande, behaarde plant die tot veertig centimeter hoog wordt. De citroengele bloemen hebben bij de voet een roodbruine vlek. Vandaar de naam natuurlijk. De bloemblaadjes vallen al af aan het eind van dezelfde ochtend waarop ze ontloken zijn, wat mede de reden is dat hij slecht opvalt. Een botanicus moet dus vroeg uit de veren.

Het gevlekt zonneroosje houdt van een beetje warmte en dus is het leefgebied van deze plant beperkt tot het Middellandse Zeegebied en Zuidwest-Europa. NormandiĆ« en de Kanaaleilanden vormen de noordgrens want nog noordelijker is het hem kennelijk te fris. Toch heeft het gevlekt zonneroosje een paar plekjes gevonden waar het toch goed toeven is: de westkust van Engeland en Wales, de oevers van het Duitse stroomgebied van de Rijn en de Elbe, en – heel zelden – de duinen van de Waddeneilanden
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Tuberaria, is terug leiden tot het Latijnse woord tuber, dat 'zwelling' of 'tumor' betekent. De meeste zonneroosjessoorten kunnen een symbiotische relatie aangaan met een schimmel van de Tuber-familie. Een symbiotische relatie is een soort samenlevingscontract waarbij beide soorten voordeel van elkaar kunnen hebben. De Tuber-familie staat bekend om zijn knolvormige ondergrondse delen en de eetbare truffel is het bekendste familielid. Het tweede deel, guttata, is ook al van Latijnse oorsprong want gutta is een 'druppel' en dat probeert de vlek te beschrijven.

Het gevlekt zonneroosje staat in Nederland bekend als zeer zeldzaam, maar op Vlieland schijnt deze plant een heerlijke vakantieadresje te hebben gevonden. Al in de 17de eeuw werd de plant voor het allereerst op Vlieland aangetroffen door de Danziger koopman en botanicus Jacob Breyne (1680-1764). Omstreeks 1770 groeide het plantje bij de kerk van het dorp. Daarna duurde het tot 1868 tot de plant werd herontdekt door de bekende botanische student Franciscus Holkema. Hij ontdekte dat het gevlekt zonneroosje in duinvalleien en aan de hellingen der duinen zeer algemeen voorkwam.

Dat het omstreeks 1770 bij de kerk groeide toont aan dat er nabij de kerk al duinen moeten hebben gelegen. Vervolgens veranderde de toestand van het eiland want volgens een beschrijving van het eiland uit de 19de eeuw was heel Vlieland in 1834, 1835 en 1836 een grote stuivende zandvlakte. Kennelijk zijn toen bijna alle standplaatsen van het gevlekt zonneroosje ondergestoven en duurde het even voordat hij zich van deze aanslag hersteld had.