Strandmelde

Veel mensen vergeten dat de Waddenzee niet begint of eindigt bij de Waddeneilanden, maar dat het vaste land er ook toe gerekend moet worden. Zeker een plaats als Harlingen is veel meer op zee dan op land gericht. Geen wonder dat de Harlingers van zichzelf zeggen dat ze met de rug naar Friesland staan en met het gezicht naar zee. De strandmelde (Atriplex littoralis), een zoutminnende plant uit de Ganzenvoetfamilie (Chenopodium), is een kustbewoner, die zowel op het strand van de Waddeneilanden als op het strand van Harlingen voorkomt.
 
De strandmelde is een tot 80 centimeter hoge, eenjarige zomerbloeier met smalle bladeren. Deze grijsgroene plant wordt aangetroffen in de gematigde kustgebieden van noordelijk Afrika, Europa en Aziƫ. Ook plant hij zijn wortels met plezier in de binnenlandse zoutsteppen van Turkije en Rusland. In Nederland wordt de strandmelde slechts algemeen aangetroffen in het Zeeuwse Deltagebied en het Waddengebied. Elders aan de kust komt zij veel minder voor.
[Foto: Gabriele Kothe-Heinrich]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Atriplex, is een naam die in de vorm van ater-plexus al door de Romeinse wetenschapper Gaius Plinius Secundus maior (23-79nC) werd gebruikt. We kunnen dat woord ontleden in twee Latijnse woorden waarbij ater 'donker', 'duister' of zelfs 'zwart' betekent en plexus van plectere ('met elkaar verweven') afstamt. Samen kunnen het vertalen als een 'donkere kluwen'. Sommige meldesoorten vormen inderdaad een kluwen laagliggende planten. Het tweede deel, littoralis, wordt vertaald met 'kust' al weten taalkundigen nauwelijks raad met de herkomst van het woord. Eigenlijk is het eenvoudig want litron was zout en dat werd vaak bij de kust gewonnen. De naam Ganzenvoetfamilie en zijn Latijnse variant Chenopodium is te danken aan het feit dat de bladeren van de meeste soorten inderdaad gelijkenis vertonen met de poten van ganzen. Tot slot is het woord 'melde' verwant aan het woord 'meel' omdat de bladeren van diverse meldesoorten met een wit poeder bedekt lijkt.

De strandmelde groeit tussen het vloedmerk. Hoog op het strand en tegen de voet van zeedijken ligt een strook, die bezaaid is met resten van aangespoelde planten en wrakhout. Dit materiaal gaat tot ontbinding over en daarbij komen stikstofverbindingen vrij. Die verbindingen vormen het zo noodzakelijke voedsel voor vele standbewonende planten. Maar doordat in de zomer door verdamping het zoutgehalte enorm kan oplopen zijn maar weinig zelfs zoutminnende planten bestand tegen deze overdaad aan zout. De strandmelde draait er zijn hand niet voor om.

Het gekookte zaad van de strandmelde zou, wanneer je het met wat honing inneemt, kunnen helpen om geelzucht te bestrijden, het zou de lever verkoelen, het slijm verjagen en het 'verwekt zachtjes eene buiklossing'. Laat die strandmelde maar rustig staan.