Wilde kamperfoelie

Al voor het eind van de winter laat de wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) haar knoppen uitlopen en hij is daarmee dus een van de eerste planten, die weer een teken van leven geeft. Het is een houtige liaanachtige plant, die zich meedogenloos om andere bos- en tuinbewoners kan heenwikkelen. Vooral ’s avonds verspreiden de prachtige bloemen een heerlijke, sterke, zoete en bijna bedwelmende geur. Geen wonder dus dat mensen een kamperfoelie graag in hun tuin willen aanplanten.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Lonicera, eert de Duitse botanicus Adam Lonitzer (1528-1586). In de geest van zijn tijd heeft hij als wetenschapper zijn naam verlatijnst tot Lonicerus. Het tweede deel, periclymenum, is de naam van een argonaut uit de Griekse mythologie. Zijn grootvader, de zeegod Poseidon, gaf hem een onvoorstelbare kracht. Die naam is goedgekozen omdat de stengels van de kamperfoelie een boom letterlijk kan doodwurgen en bovendien verandert de plant ook van kleur.

Het Nederlandse woord kamperfoelie is een verbastering van het Italiaanse caprifoglio en het Latijnse caprifolium . Beide betekenen ‘geitenblad’. Dat komt perfect overeen met het Franse chèvre-feuille en het Duitse Geißblatt. Het is niet helemaal duidelijk waaraan de kamperfoelie die naam te danken heeft, maar men vermoedt dat het te maken heeft met het feit dat geiten sommige varianten van de kamperfoelie lekker vinden. De Engelsen zijn natuurlijk weer eigenwijs door de plant honeysuckle ('honingzuiger') te noemen: de honingzoete nectar wordt door insecten heerlijk gevonden.

Er bestaan wat tegenstrijdige berichten over de giftigheid van de kamperfoelie. De rode, blauwe of zwarte bessen zijn van de meeste soorten inderdaad giftig, maar enkele soorten hebben weer eetbare bessen. Om aan te geven hoe gezond ze zijn heeft men deze de naam honingbessen gegeven. Maar de meeste zijn toch in meer of mindere mate giftig al moet je er behoorlijk wat van opeten om de effecten daarvan te bemerken. De plant bevat enkele cyanogenische glycosides, waaronder loganine en periclymenoside plus loganisch zuur. Die effecten bestaan uit misselijkheid, overgeven, diarree, verwijding van de pupillen, koud zweet, versnelde hartslag, ademhalingsproblemen, stuiptrekkingen en coma.

In de schemerwereld van de traditionele medicijnen wordt de wilde kamperfoelie ook gebruikt. De bessen zijn daar een braakmiddel, het uitgeperste sap een mild laxeermiddel, en thee gezet van bladeren en bloemknoppen werken tegen spasmen en werken slijmoplossend.

In China werden kamperfoeliebloemen gebruikt als wondontsmettend middel en als verkoelende remedie bij verkoudheid en koorts. Toch heeft recent wetenschappelijk onderzoek inderdaad aangetoond dat de kamperfoelie een ontstekingsremmende werking heeft.

[Fred de Vries]